0

We zijn dus weer terug. Het was fijn in Zuid Frankrijk. De rivier de Tarn stroomde lustig door de kloven van de Cevennen, de Mont Ventoux was zo winderig dat ik de auto niet uitdurfde, en de lavendel geurde me van ieder marktpleintje tegemoet in de Provence.

Hoogtepunt: na opnieuw 4 uur van dezelfde misselijkmakende haarspeldbochten lag Apie op de plek waar zoonlief hem de dag ervoor had laten liggen. Lang leve Apie.

Dieptepunt: we raakten de groep en de gids kwijt in de roze grotten van d’Argilan. Bij een smalle  trap die 60 meter de diepte in ging, raakten onze voorgangers steeds verder van ons vandaan. Bij een splitsing op een smal plateau renden we eerst (peuter horizontaal onder de arm) de ene kant op. Dichte smeedijzeren deur met een slot om u tegen te zeggen.Waat? Snel, terug naar de trap! Al roepende, want dat doe je dan maar als je in een berg bent, met een enkel gloeilampje om het modderige pad te verlichten. Manlief hield het hoofd koel en toverde een morsig routekaartje uit zijn broekzak, ik kreeg de slappe lach en kind raakte in paniek. Terwijl manlief de trap verder afdaalde op zoek naar de gids, of in elk geval de zekerheid dat niemand het licht zou uitdoen, probeerde ik een ineens piepklein bibberend mannetje van nauwelijks drie jaar af te leiden met een Dora-verrassingsei en de geitenjongen. De geitenjongen, dat ging zo:

Er was eens…
“Er was eens een jongen die op een berg woonde. De jongen moest op de geiten passen en daarom werd hij de geitenjongen genoemd. De geitenjongen liep de hele dag met de geiten de berg op en af. Hij kon zo goed klimmen dat het wel leek of hij geitenvoeten had. De jongens in het dorp lachte hem uit, want de geitenjongen kon dan wel goed klimmen, maar van voetballen bakte hij niks. Het kon de geitenjongen niks schelen. Elke dag sprong hij van rots naar rots en elke dag werd hij sneller en sneller.
Op een dag ontdekte een meneer in de berg een grot. De grot was donker maar ook heel mooi. Veel mensen wilden de grot zien. De meneer zocht een gids om de mensen de weg te wijzen en hij vroeg aan de geitenjongen ‘wil jij de mensen meenemen?’ Dat wilde de geitenjongen wel. Zo kon hij elke avond lekkere warme soep eten in plaats van brood met geitenkaas. De eerste dag riep hij ‘kom mee, kom mee’ en sprong zo van rots naar rots naar boven. De mensen riepen ‘wacht op ons, geitenjongen, wij zijn niet zo snel’ maar de geitenjongen hoorde het niet. Zo ver was hij al gesprongen met zijn geitenvoeten. De tweede dag ging het al een beetje beter. De derde dag nog beter. En na heel veel dagen liep de geitenjongen netjes met de mensen mee. Niemand verdwaalde en elke avond kreeg de jongen dan lekkere warme soep in het dorp. Maar heel af en toe, zo heel soms, dan kriebelden de voeten van de geitenjongen. En dan sprong hij net als vroeger van rots naar rots. Zo snel als een geit. En als de mensen riepen ‘wacht op ons’ dan hoorde de geitenjongen het niet. Pas als zijn voeten niet meer kriebelden, kwam de geitenjongen weer terug. De mensen keken dan heel boos. De geitenjongen moest wel drie keer sorry zeggen! Dat deed de geitenjongen dan. ‘s Avonds deelde hij zijn soep met alle mensen die waren verdwaald. Daarna liep de geitenjongen dan weer met gewone voeten. Maar niemand wist wanneer zijn voeten weer zouden gaan kriebelen.
En daarom is het slim om net als Dora altijd een kaart mee te nemen. Want ook zonder geitenjongen om de weg te wijzen, kun je dan niet verdwalen. ”

Einde.


Leave a comment